Voeden vanaf de heup.
Als je naar een vrouwenlichaam kijkt vallen voornamelijk de bredere heupen ten opzichte van de taille op. Als vrouwen, ongeacht of ze al moeder zijn of niet, een (niet-pasgeboren) baby aangereikt krijgen gaan ze bijna altijd automatisch de baby op hun heup zetten. De bredere heupen fungeren als een soort ‘zadeltje’ waarop het kind kan zitten. Wanneer je dan kijkt naar de stand van de heupjes en knietjes bij een baby die in heuphouding gedragen wordt (automatisch opgetrokken knietjes en licht gespreide beentjes), dan blijkt dat anatomisch gezien de meest ideale stand van de gewrichten te zijn: de kop van het ene bot zit dan perfect in het midden en met een symmetrische, gelijkmatige druk in de kom van andere het bot, waardoor luxaties vermeden worden en het zachte kraakbeen gelijkmatig kan verharden. Men zou kunnen spreken van een ‘sleutel-slot-systeem’: baby en zijkant van moeder passen doorgaans perfect in elkaar.
Als je kijkt naar de oriëntatie van de tepels op borsten, zie je dat ze meestal niet recht naar voor maar eerder naar opzij en naar beneden wijzen, richting de heupen.
Een ander voordeel van voeden vanaf de heup is dat de baby kan afwisselen tussen oogcontact met de moeder en contact met de omgeving. Het kind wordt niet verplaatst ‘tegen de wandelrichting in’ en kan makkelijk tot interactie overgaan, of tot triangulatie, waarbij het kind een signaal uit de omgeving krijgt en aan de mimiek en houding van de moeder gaat aftoetsen of de situatie veilig is, om daarna eventueel in interactie te gaan. Niet zelden gebeurt dit aftoetsen in nieuwe onbekende situaties dan met een geruststellende tepel in de mond.
Moeders houden tijdens het voeden vanaf de heup een groter ‘actievlak’ voor zich dan wanneer ze de baby recht voor zich buik tegen buik zouden dragen. Dat geeft hen de mogelijkheid om tijdens de fysiologisch normale frequente voedingsmomentjes hun aandacht op andere dingen te kunnen vestigen. Zo krijgen ze niet het gevoel dat het voeden een zwart gat wordt waar al hun tijd door wordt opgeslorpt maar eerder iets dat ‘on the go’ gebeurt, terwijl ze met de dagdagelijkse dingen bezig zijn. Het voeden vanaf de heup met de baby in de draagdoek wordt dan een hulpmiddel om niet vroeger te stoppen met borstvoeding dan de termijn die ze zelf voor ogen hadden.
Voeden in de ringsling
Een ringsling is een draagdoek die je over één schouder draagt en waarvan je de band stof die aan het ene uiteinde aan de ringen is vastgemaakt doorheen en tussen de ringen doorhaalt. Hierdoor heb je een buidel die je in een oogwenk perfect naar wens en op maat van drager en kind kan aanspannen (de staart manipuleren) en losmaken (de ringen manipuleren). Dat betekent dat moeders hun baby’s hoofdje en mond snel en ideaal ten opzichte van de tepel kunnen positioneren.
Deze goede en snelle verstelbaarheid in hoogte en afstand maakt van de ringsling – mits deze correct wordt gebruikt – voor veel moeders een ideale ‘borstvoedingsdraagdoek’: het
kind kan immers na de lagere voedhoogte laag genoeg om je baby makkelijk ten opzichte van de tepel te positioneren) snel opnieuw in de hogere meer ergonomische draaghoogte gebracht worden.
Dit faciliteert het echt op verzoek voeden – ook wanneer je een !Kung-style baby hebt die het liefst iedere 6 minuten een slokje drinkt – hetgeen bij andere dragers toch nog ietsje hoogdrempeliger is in de praktijk, aangezien er ofwel knopen en banden losgemaakt en weer vastgemaakt moeten worden, of meerdere gespen gelost en bijgesteld, waardoor de neiging ontstaat tot uitstel. Zelfs bij een ‘Slendang’ of een knoopsling, een over één schouder geknoopte band of doek, is de drempel om te voeden toch nog net iéts hoger dan bij een ringsling omdat er meer bewegingen voor nodig zijn dan enkel de bovenste ring in één handomdraai op te tillen terwijl je je kind ondersteunt.
Ook de staart van de ringsling kan ten voordele van de borstvoeding gebruikt worden: om het snel afgeleide kind van omgevingsprikkels af te schermen en/of discretie te verhogen indien gewenst, om het nekje extra zachte steun te bieden of opgerold als steun onder de grotere borst zodat deze niet met de andere hand continu vastgehouden moet worden, en zo toch al één hand vrij blijft.